Brackish Water
Brackish Water is a portrait series depicting the strength and resilience of Afghan women who fled to the Netherlands after the Taliban’s 2021 takeover. Through intimate portraits and secondary imagery that reconstructs their memories of Afghanistan, the series creates an archive of memories—offering a window into their lost pasts while providing an emotional context to their experiences of displacement.
Each portrait is accompanied by an ‘interior monologue,’ capturing the psychological toll of forced migration and the remarkable resilience these women have shown amidst overwhelming adversity. These personal reflections bring forth the emotional weight of their journeys, allowing their voices to echo beyond the visual representation.
Set against the backdrop of the ongoing crisis in Afghanistan, where the Taliban’s brutal return to power has plunged women into the darkest period of oppression in recent history, Brackish Water offers a critical visual response to one of the most severe human rights catastrophes of our time. Under the Taliban's reign, women have been stripped of every fundamental right — their access to education, employment, and even basic freedoms has been obliterated.
Through this series, Itzkovitch and van Lit create an urgent conversation about the fragility of women’s rights, the consequences of displacement, and the ongoing fight for equality.
2025 ©Hadas Itzkovitch and Anya van Lit




Zussen Zahra en Negah, studenten
De Taliban viel ‘s nachts Jalalabad binnen. We werden ‘s ochtends wakker in een nieuwe werkelijkheid. Van de ene op de andere dag leek er geen toekomst meer voor meisjes. Ons huis werd onze gevangenis.
Ons gezin van acht deelde een groot huis met andere familieleden. Het was altijd gezellig, wij speelden met onze neefjes en nichtjes, de geur van voedsel en klanken van gelach hingen in de lucht. Het was een levendige en veilige jeugd.
Op de eerste ochtend van de machtsovername door de Taliban sloop angst ons huis binnen. We mochten niet meer naar school en het huis niet meer verlaten. Onze ouders, die het eerste Talibanregime hadden meegemaakt, waren doodsbang. We hoorden ze huilen in hun kamer, ze vreesden dat de Taliban ons, hun dochters, op straat zou kunnen ontvoeren. Of erger, ons huis zou binnendringen en ons meenemen om uit te huwelijken aan andere Talibanstrijders.
Op een dag kwam de Taliban naar ons huis. Ze waren op zoek naar wapens zeiden ze, het hele huis werd overhoop gehaald. Gelukkig waren wij net op een andere verdieping aan het spelen. We hielden ons muisstil.
De Taliban sloot de scholen voor meisjes ouder dan 12 jaar. Wij hielden van school en waren goede studenten. We blonken uit in biologie en we wilden allebei arts worden. We speelden vaak ziekenhuisje, en lieten neven en nichten onze patiënten zijn.
Met de Taliban op straat bleven we voornamelijk binnen. In zeldzame gevallen gingen we naar buiten samen met onze broer en met onze gezichten bedekt.
Vóór die tijd namen we vaak een riksja taxi de stad in. Nu was dat verboden zonder een mannelijk familielid. Het werd steeds gevaarlijker op straat. Een vrouw uit onze buurt die alleen in een taxi met een mannelijke bestuurder zat, werd doodgeschoten.
We vulden onze dagen met tv kijken en boeken lezen. We hadden elkaar. Iedereen denkt altijd dat we een tweeling zijn, we doen alles samen en maken zelfs elkaars zinnen af. De muren kwamen na een aantal maanden op ons af, maar onze band werd alleen maar hechter. ‘s Ochtends gingen onze broertjes naar school en bleven we vaak huilend achter. Zo leefden we anderhalf jaar lang.
Een familielid ging trouwen. We hadden eindelijk een reden om iets te vieren. Vijf Talibanstrijders vielen de bruiloft binnen. Ze hadden de muziek gehoord, die was verboden. Ze aten eerst het eten op en luisterden naar de muziek. Om vervolgens de vader van de bruidegom te arresteren. In de aanliggende kamer bedekten vrouwen zich snel en vluchtten het huis uit. Ze waren bang om te worden gearresteerd voor het dragen van make-up en mooie kleren.
Mijn vader stuurde onze 16-jarige broer weg, hij moest vluchten naar Europa. In 2022 maakte hij een lange reis via woestijn en zee. Uiteindelijk bereikte hij Nederland, waar onze neef ook woont. Onze broer werd heel ernstig ziek. Wij, de familie, kregen toestemming om ook naar Nederland te komen. Hij is zes maanden geleden overleden.
Het was niet makkelijk om Afghanistan achter te laten, maar we keken er ook enorm naar uit om naar een land te gaan waar we weer naar school konden. Voor ons was het geen grote cultuurschok. We lazen Westerse boeken en keken Westerse films thuis. Titanic was onze favoriet. Hier kunnen we vrij zijn, we kunnen vrij op straat lopen en met de trein naar Amsterdam reizen. Na de Nederlandse klas gaan we met onze nieuwe vrienden naar een café om te lunchen. Gewone dingen die we niet meer in Afghanistan konden doen.
Nu is ons doel om onze Nederlandse taalcursus te beëindigen, naar de universiteit te gaan en arts te worden. Onze dromen zijn een van de weinige dingen die we met ons hebben meegenomen.
Rahime Halimi, leraar
Ik was een van de weinige vrouwen van mijn generatie die naar Kabul mocht verhuizen om te gaan studeren aan de universiteit. Ik deelde een appartement met drie vriendinnen. Het was een prachtige tijd. In 1989 keerde ik, na het behalen van mijn masterdiploma in onderwijs, terug naar mijn geboortestad Herat.
Ik gaf les op een meisjesschool toen de Taliban in 1996 Herat binnenviel. Wekenlang deden er al geruchten de ronde. Ik wilde dat de meisjes het gevoel hadden dat de wereld nog een paar dagen langer een veilige plek was. Op de dag van de invasie waren we nog steeds in ontkenning, de realiteit zonk niet in.Toen de avond viel was de stad volledig ingenomen. De volgende vijf jaar zouden we in een donkere werkelijkheid leven.
De Taliban sloot de scholen en vrouwen mochten het huis niet verlaten. Ik opende stiekem een alternatieve school in mijn woonkamer. Onder het voorwendsel van een ‘kopje thee drinken’ kwamen meisjes om te studeren.
Binnenblijven was een marteling. Ik besloot het risico te nemen en met een vriendin naar het park te gaan, dit was voor vrouwen verboden. Een tiental minuten, door een boerka bedekt, zou veilig moeten zijn, redeneerde ik. Ik wilde zo graag de wereld even zien, zelfs als deze wereld mij niet kon zien.
We maakten net een korte wandeling door het groen, toen ik een harde klap achter op mijn hoofd voelde. Ik had het niet zien aankomen. De boerka maakt je niet alleen onzichtbaar, het beneemt ook veel van je gezichtsveld. Ik had de Talib niet gezien. Mijn hoofd vasthoudend, rende ik terug naar huis. Ik durfde nooit meer naar buiten te gaan tijdens die Talibanperiode.
Op een nacht hoorde ik de Taliban inbreken in het huis van mijn buren, ze namen de jongste zoon mee. Het wanhopige geschreeuw van zijn moeder, bedelend om hem niet mee te nemen, achtervolgt me nog altijd. Ik geloofde niet dat deze afschuwelijke periode, waarin vrouwen, maar ook mannen niet veilig waren, nog zou eindigen.
Tot de dag waarop de buitenlandse troepen arriveerden. Op 15 november 2001 waren de straten vrij van de Taliban en stroomden de vrouwen naar buiten. Muziek kwam van elke hoek en de mannen scheerden hun baarden af. Ik herkende mijn man weer.
Ik werkte voor buitenlandse mensen- en vrouwenrechten-ngo’s. We stuitten op veel weerstand in onze provincie, vooral in de dorpen op het platteland. We zouden vrouwen hersenspoelen met Westerse en progressieve ideeën.
We ontmoetten vrouwen die niet wisten dat ze het recht hadden om de meest eenvoudige keuzes te maken, zoals bijvoorbeeld: hoe gaat mijn dag er vandaag uitzien? Of dat ze de kleur van een tapijt mochten kiezen.
Veel vrouwen wisten niet dat ze het recht hadden een huwelijk te weigeren. Dit staat zo in de islamitische wet. Maar de moellah’s vertelden dat nooit. We kwamen eindeloze gevallen van kindhuwelijken tegen. Dit is wettelijk verboden. Ook ontmoetten we zwangere meisjes van nog maar twaalf jaar oud. Het eerste contact in de meer afgelegen gebieden maakten we met vrouwelijke leraren, in de hoop dat zij de meisjes en vrouwen dan zouden informeren over hun rechten.
In een periode van twintig jaar openden we scholen op het platteland en schuilplaatsen voor vrouwen die slachtoffer waren van huiselijk geweld.
En toen, als een verhaal in een boek dat niemand wil lezen, kwam de Taliban weer aan de macht. De Taliban heeft een donkere geest. Ze noemen zichzelf religieus en moslim, maar ze vervormen en verdraaien de essentie van het islamitische geloof om totale heerschappij over het volk te krijgen en in het bijzonder over vrouwen. De Koran zegt dat mannen en vrouwen gelijk zijn, er is alleen verschil tussen een ‘goed’ en ‘slecht’ persoon, ongeacht geslacht.
Mijn collega’s en ik vonden toch een manier om te blijven rapporteren over mensenrechtenschendingen onder de Taliban. We huurden een winkel, een dekmantel voor ons eigenlijke kantoor. Elke dag bracht een ander mannelijk familielid ons naar de winkel. Vrouwen mochten niet alleen reizen.
Het leven als een mensenrechtenactivist werd steeds gevaarlijker. Op 4 mei 2022 werd ik met mijn gezin geëvacueerd via Iran naar Nederland. Ik ben dankbaar dat ik veilig ben, maar voel me nutteloos omdat ik zo weinig kan doen voor de vrouwen in mijn land.
Onderwijs en kennis geven ons de vrijheid om te denken en te kiezen. Elke vrouw moet de keuze kunnen hebben over hoe zij haar leven invult. Ik zou het niet erg vinden als mijn dochter ervoor kiest om haar hoofddoek af te doen, net zoals ik de vrijheid heb om de mijne hier in Nederland te dragen.
Mila, advocaat
Mijn moeder is mijn spirituele leraar. Ze voedde haar zes kinderen op in de geest van het soefisme: liefde is de band tussen God en het individu. De liefde van God betekent liefde voor de mensheid. Ze zei: ‘Heb altijd goede bedoelingen, wees vriendelijk en respectvol voor alle anderen’.
Ik was zeven toen de Taliban in 1996 Herat binnenviel. Het staat me nog steeds helder voor ogen. ‘s Avonds hoorden we veel schieten. ‘s Ochtends rende ik naar buiten en zag veel vreemde mannen, met lange baarden, lange jurken en zwarte kool onder hun ogen. Zij vestigden een kantoor aan de overkant van ons huis. ‘Dit zijn de Taliban, sluit de deur en ga niet naar buiten’, zei mijn moeder.
Mijn vader werkte voor de regering, het was niet veilig voor ons, we pakten onze auto in met spullen en vluchtten naar Turkmenistan. Onderweg zag ik een lichaam op straat liggen, bedekt met een deken. Soldatenlaarzen staken onder de deken uit.
Mijn vader werd ambassadeur in Turkmenistan. In tegenstelling tot nu was er tijdens de eerste Talibanovername nog steeds een regering. Ashgabat was een stad met veel witte gebouwen, het was er rustig, we hadden een goed leven. Maar mijn hoofd en hart waren nog steeds in mijn land, ik miste het.
In 2003 keerden we, tot mijn grote vreugde, terug naar Herat. Een herkenbaar gevoel overspoelde me, alsof de grond waarop ik liep precies goed was voor mijn voeten. Mijn zussen en ik moesten ons aanpassen aan een nieuwe realiteit. Meisjes in Turkmenistan waren veel vrijer en schoolklassen waren gemengd.
Wij vieren stonden bekend als The Rebel Sisters. We kleedden ons net iets anders, we droegen korte hoofddoeken in plaats van een lange hijab. We maakten ruzie met jongens die opmerkingen over ons hadden. We namen geen blad voor de mond.
Ik werd advocaat en mijn werk stond in het teken van streven naar sociale rechtvaardigheid. Ik stond slachtoffers bij van huiselijk geweld, werkte voor een programma van de Navo.
Daarnaast werkte ik in een vluchtelingenkamp in de provincie Herat. Er woedde nog op veel plekken burgeroorlog in Afghanistan, met vluchtelingen als gevolg. Met een groep collega’s zetten we, met eigen financiële middelen, een organisatie op om straatkinderen te helpen en campagne te voeren tegen kinderarbeid, wat een groot probleem is in Afghanistan.
In december 2022 werd het vrouwen verboden om voor nationale en internationale NGO’s te werken, waaronder de VN. Het resulteerde in een aanzienlijke vermindering van de activiteiten. Twee derde van de bevolking heeft humanitaire hulp nodig. Bij veel voorkomend gendergerelateerd geweld hebben meisjes en vrouwen zorg nodig van vrouwelijke hulpverleners. Het is rampzalig dat die hulp niet gegeven kan worden. Veel van mijn oud collega's werken momenteel voor ngo's vanuit huis. Dit beperkt de mogelijkheden om anderen te helpen.
Ik moest zelf vluchten na de Taliban-overname. Ik wilde niet weggaan, maar mijn familie vreesde voor mijn leven.
Op de busrit van achttien uur naar Kabul, kon ik niet stoppen met huilen. Door het raam zag ik grote groepen Taliban op pick-up trucks. Ze leken precies op de mannen die onze buurt 25 jaar geleden binnenvielen.
Het is onmogelijk de schok te beschrijven waar ik de eerste maanden na mijn vlucht in verkeerde. Ik was een onafhankelijke vrouw. Ik had nooit een cent van mijn ouders aangenomen, ik koos ervoor om niet te trouwen. Ik was degene die anderen ondersteunde, die personen in nood bijstond en vluchtelingen hielp. Nu was ik plots degene in nood.
Na enige tijd herpakte ik mezelf, en begon weer de positieve kant van het leven te zien. Al snel maakte ik deel uit van een hechte groep Afghaanse vriendinnen in kamp Heumensoord in Nijmegen. We steunen elkaar door dik en dun.
Vreemden, Nederlanders, hebben me op zoveel mooie manieren geholpen. Dit idee van onvoorwaardelijke steun van mensen wil ik graag implementeren in Afghanistan, als ik op een dag kan terugkeren.
Mahtab Muhammadi, docent
Toen ik geboren werd, beloofde mijn vader mij aan de acht jaar oude zoon van zijn broer. Onze families vluchtten uit Afghanistan naar Iran tijdens de invasie van de Russen.
Ik werd uitgehuwd toen ik veertien jaar oud was, een jaar later kreeg ik mijn eerste kind. Ik kon niet meer naar school, de enige plek waar ik echt tot bloei kwam. Altijd werd ik door de docent gekozen om haar te assisteren, ik was haar rechterhand. Maandenlang huilde ik, mijn droom om zelf leraar te worden vervloog voor mijn ogen.
Ik confronteerde mijn moeder met de voor mij onmogelijke situatie die was ontstaan door haar instemming met het gedwongen huwelijk. Met tranen in haar ogen reageerde ze: ‘Dit is onze cultuur, wij hebben geen keuze. Ook ik moest trouwen toen ik 14 jaar oud was’. Dat was het moment waarop ik mezelf beloofde dat dit nooit zou gebeuren met mijn dochter of een van mijn kinderen. Zij zullen de kans krijgen om uit vrije wil te trouwen.
Ik werd huisvrouw en was ervan overtuigd dat mijn droom misschien was uitgesteld, maar niet uitgewist. Ik las veel boeken en begon met het volgen van avondlessen. Mijn man steunde mijn streven naar educatie, hij was analfabeet en zag de voordelen van een goed opgeleide vrouw.
Toen de Taliban in 2001 werd verjaagd, keerden we terug naar Uruzgan in Afghanistan, waar de familie van mijn man vandaan komt. Het is een conservatieve en arme provincie. Het leven was veel strenger dan in Iran. Ondanks het vertrek van de Taliban liepen vrouwen nog steeds rond in boerka’s. Er waren eigenlijk nauwelijks vrouwen op straat.
Een jong buurmeisje vroeg me om haar te helpen met school. Na een aantal weken vroeg ze of ik wilde komen lesgeven op haar school. Mijn man was hier tegen, uit angst voor de reactie van onze omgeving.
Op een dag besloot ik toch te gaan, in boerka, naar die school. Ik vond 35 meisjes die op het schoolplein rondliepen, en geen leraren.
Ik bouwde de school langzaam op. Een aantal goedopgeleide moeders werden ook leraar. We gingen van deur tot deur en vroegen ouders om hun dochters naar school te sturen. De schoolklassen begonnen zich te vullen met meisjes. Het was alsof alle kooien werden geopend en meisjes als vogels het gebouw binnen vlogen. Er was een enorme honger naar kennis.
Aan het einde van het eerste jaar waren er 150 meisjes op de school. In de jaren daarna was de school een thuis voor meer dan 2000 meisjes. Ik heb toen mijn masterdiploma voltooid en werd directeur van onze Malalaischool.
Ik sprak me uit in het openbaar voor meisjesonderwijs en was vaak op de radio te horen. Gehuld in een boerka observeerde ik de verkopers op de bazar, die luisterden naar mijn woorden op de radio. Ik had een stem die werd gehoord.
Een paar dagen voordat de Taliban de macht overnam na twintig jaar relatieve vrijheid, kreeg ik via via de waarschuwing dat ze de school zouden kunnen aanvallen. Ik sloot de school onmiddellijk en stuurde de meisjes naar huis.
Met mijn familie ben ik drie maanden ondergedoken in Kabul en daarna in Kandahar. Onze school opende opnieuw, alleen voor meisjes jonger dan 12 jaar. Ik keerde terug. Elke dag stond er een Talibanstrijder bij de poort om de leeftijd van de studenten te controleren. Ik slaagde erin om een aantal van de oudere meisjes mee naar binnen te nemen, onder het mom dat zij leraar waren.
Mijn zoon werd op school gepest, de andere kinderen noemden ons ongelovigen, vertelden hem dat sjiieten geen goede moslims zijn en dat zijn moeder een verrader is die met buitenlandse ngo’s werkt. Ik wist dat we niet meer veilig waren.
Ik weet dat mijn kinderen hier in Nederland een betere toekomst hebben. Mijn hart breekt als ik spreek met mijn voormalige studenten die niet naar school mogen. Meisjes worden verkocht als koeien en schapen. Ook is de economie ingestort. Het verkopen van een dochter kan een tijd een gezin voeden. Meisjes worden ook uit bescherming uitgehuwd, de Taliban kan ze dan niet meer ontvoeren en uithuwelijken. De progressie die we in gang hebben gezet, is snel aan het vervagen. Meisjes en vrouwen moeten terug hun kooien in.